“Ja, met van die poppetjes en beestjes erop”, zei ik tegen de telefoniste van de Bijenkorf.
“Ik weet precies wat je bedoelt!”, riep ze. “Die hebben we niet. We hebben wel houten letters van Nijntje.”
Ik dacht na.
Ik wilde heel graag houten letters geven die samen de naam van de pasgeborene zouden vormen. Maar ik kwam pas om 18 uur aan op Centraal Station – na sluitingstijd van de winkels. Vandaar de Bijenkorf, die tot 19 uur open zou zijn.
Dan zou ik een kwartier hebben om het cadeautje op te halen en dan zou ik vervolgens als een speer naar het ziekenhuis fietsen om het bezoekuur van 18.30 uur te halen.
“Doe maar die van Nijntje”, zei ik tegen de telefoniste.
“Een momentje”, zei ze.
Plotseling hoorde ik harde muziek.
“Ben ik weer”, zei ze. “De Nijntje-letters liggen in het magazijn. Ze gaan ze zoeken. Ze leggen ze neer bij de kassa op de speelgoedafdeling. Hoe heet de baby?”
“Zef”, zei ik.
“Zes?”, vroeg ze.
“Zef”, zei ik. “Zacharias, Eduard, Ferdinand”
“Zacharias?”, vroeg ze.
Om 18 uur rende ik de Bijenkorf in. Ik sjeesde naar de vierde verdieping, waar de speelgoedafdeling moest zijn. Er waren vooral veel lege rekken en schattige pluche giraffen. Er was in ieder geval geen kassa.
Na een paar minuten zag ik een man in pak met een naambordje.
“Dag”, zei ik. “Ik kom mijn letters halen.”
“Shit”, zei de man. Naast hem stond een jong meisje met de blik van een stagiaire. “We zijn er niet aan toegekomen.”
“Ik heb ze nodig!”, zei ik. “Ze zouden zijn klaargelegd!”
“Chantal”, zei de man in pak met het naambordje. “Zou jij ze in het magazijn kunnen zoeken? De baby heet Zef.”
De stagiaire keek plotseling angstig.
Niet omdat de baby Zef heette, maar omdat ze het magazijn nog niet van binnen had gezien.
“Ach wat, ik ga wel even mee”, zei de man met het naambordje. “Blijft u hier wachten.”
Ik keek op mijn horloge. 18.05 uur. Ik drukte op enkele verdwaalde plastic beesten. Sommige piepten.
Ik bekeek en bevoelde de knisperboekjes.
18.10 uur.
Nog geen man in pak en stagiaire. Ook geen ander personeel.
Ik pakte een bijtring.
Om 18.20 uur kwam het meisje naar boven. Een rood hoofd. Ze streek haar kleren glad.
“Het spijt me”, zei ze.
Ze liet me de letters zien.
Een E, een F, en een N.
“Ik dacht, misschien kun je die N op z’n kant leggen, dan wordt het een Z…”, zei ze. “Maar ja. Nijntje ligt dan overdwars. We hebben echt álle dozen in het magazijn bekeken.”
Achter haar verscheen de man met het naambordje. Hij was ook wat verwilderd geraakt.
“We spreken het zo af”, zei hij. “Jij neemt deze letters mee, en we sturen je de Z na, als we er eentje hebben binnengekregen. Gratis. En echt, onze excuses.”
Ze zuchtten opgelucht toen ik daar enthousiast mee akkoord ging.
Wellicht verwarden ze me met een lid van het koninklijk huis, dat ze zo veel belang hechtten aan het welslagen van mijn cadeautje. Ik was diep onder de indruk en besloot plechtig ooit te overwegen om een folder voor een Bijenkorf-kaart mee te nemen.
Een paar maanden duurde het voor ik de Z binnen had. In de tussentijd werd ik een aantal keer telefonisch op de hoogte gehouden van de vorderingen.
Zolang was Zef gewoon Nef.
En wellicht blijf ik hem de rest van mijn leven gewoon zo noemen.