Gisteren.
Trein Amsterdam CS – Rotterdam CS.
Ik kan nog net zitten en schuif aan bij een vierzit. De trein is stiller dan gewoonlijk, lijkt vol te zitten met alleenreizenden. Er wordt nauwelijks een woord gesproken. Er is geen geluid van discmans of MP3-spelers. De rust is ijzig en in contrast met het lawaai en de chaos die aan de andere kant van de oceaan aanwezig is, op televisie voor de hele wereld te zien.
Schuin tegenover mij zit een man met een kaal hoofd en priemende ogen. Hij werpt mij een blik toe die alleen op dit soort momenten van verslagenheid te begrijpen valt: een mengeling van blijk van kennis van zaken en daaruit voortkomend medeleven voor eenieder die het nodig zou kunnen hebben. Recht tegenover mij een kruising tussen Ali G’s Borat en een Palestijnse gevechtsstrijder. Hij leest een Arabische krant met een overdaad aan kleurenfoto’s. Hij geeft me een kort vriendelijk knikje en trekt zijn benen in zodat ik kan zitten. De jongen naast mij leest een boek, maar kijkt steeds op.
Een mobiele telefoon gaat af. De trein luistert mee naar de nieuwste berichten die via deze kant van de telefoon opgewonden worden herhaald. Men kijkt elkaar aan, blikken kruizen elkaar bij nieuwe, nog niet eerder bekende feiten. De man met de priemende ogen schudt verbijsterd zijn kale hoofd. De stilte keert terug.
Een minuut later. Weer het scherpe rinkelen van een mobiele telefoon. Erg he, zegt degene die opneemt vragend en tegelijk constaterend tegen zijn gesprekspartner. Degene aan de andere kant van het verkeer is nog niet op de hoogte van wat er gebeurd is. Het relaas wordt langzaam gedaan.
Bij Schiphol staan drommen mensen te wachten. De trein raakt overvol.