Gisteren fietste ik voor het eerst in Almere. Normaalgesproken doe ik alles daar noodgedwongen lopend, maar nu moest ik wat verder weg en een collega van mij was zo aardig om haar fiets aan mij uit te lenen. Het was wel een oud ding, zei ze. Het oude ding was vergeleken met mijn stadsbarrel een waar paradijs. Handremmen, geen wrijving, tikketik horen als je achteruit trapt. Inclusief kinderzitje, dus ik waande me zelfs nog even moeder.
Bij mijn werk ging ik linksaf, stukje rechtdoor, busbaan over, wat is fietsen toch fijn, grote markt over, kruispunt, rood stoplicht. Ik stond klaar in de starthouding om op mijn supersonische fiets weg te scheuren op het moment dat het stoplicht een groen schijnsel zou vertonen. Ik zette me schrap, mijn handen stevig om de handvatten geklemd.
Plotseling bemerkte ik dat de weg waar ik op stond en het stoplicht waar ik op stond te wachten enkele maten groter waren dan ik in Amsterdam gewend ben. Het kruispunt voor me leek wel een kruispunt op een autoweg. Ik keek naar achter. Een auto stond achter me te wachten en de automobilist keek me vragend aan wat ik daar deed. Ik keek naar links en zag verderop wat schoolkinderen fietsen.
Een fietspad! Ik stond op de autoweg! Het fietspad was in dezelfde kleuren steen aangelegd als de stoep en ik had het helemaal over het hoofd gezien. Ik draaide me om, zo goed en kwaad als dat met een stilstaande fiets gaat, verontschuldigde mij ten opzichte van het doorgaand verkeer en kroop beschaamd het fietspad op.
Even later was ik een beetje verdwaald. Min of meer expres, denk ik, om nog even wat langer van de frisse lucht en de frisse fiets te kunnen genieten voordat ik mij weer in mijn werkhok zou moeten terugtrekken. Ik fietste een woonwijk in en kwam terecht in precies een buurt waar ik ben opgegroeid: lage rijtjeshuizen met een pleintje met garages en een stuk groen in het midden met wat verdwaalde speeltuinartikelen. Een bal, een resonerende garagedeur, een springtouw en stoepkrijt – het was er allemaal. Alleen was dit Almere en was ik hier nog nooit geweest. Ik bekeek de moeders die zo oud waren als ik en hun kroost dat rondtuimelde en schietspelletjes speelde. Hun wereld niet groter dan dit pleintje. Ik zag de kinderen over twee jaar bij elkaar aanbellen en aan de ouders vragen of Henk mocht komen buitenspelen. Henk zou eerst zijn eten moeten opeten en zou zich daarna vol overgave storten op een spelletje blikkietrap. Die boom aan de linkerkant leek me uiterst geschikt om je achter te verstoppen.
De wegen liepen dood en ik moest tussendoor, tussen twee garages door, weer terug naar het fietspad. Op het fietspad herkende ik meteen waar ik was. Terug naar werk.
Reacties
4 reacties op “Op de fiets (16)”
haha, stadsmensen in ‘de provincie’.. altijd lachen.. 😛
Had even aangebeld…. (groene garage)
Je bent een (schrijf)talent, Merel.
jij ben dom en ge stinkt wie dit bericht leest is nen nurd