Toen ik eergisteren fris en fruitig naar buiten stapte, de deur achter mij sloot, de frisse lentewind inhaleerde en mijn trouwe tweewieler van het slot wilde halen, ontwaarde ik een gigantische hoeveelheid kots die over mijn fiets verspreid was. Mijn ene fiets staat immer vastgeklonken aan mijn andere fiets tegen een muurtje aangeleund. Op de plek waar ooit mijn zadel zat, lag een plas braaksel waarvan een deel nog redelijk herkenbaar was als voedsel. De rest van de maaginhoud van degene die eerder die nacht over mijn fiets heen had gehangen, was verspreid over het frame, de trappers, de kettingkast, en het slot. Er kwam vanuit de fietsen een zurige geur opgestegen.
Het was nog vroeg ’s ochtends en het brak mijn dag. Ik stond een aantal seconden stil, kijkend naar de wit/oranje uitwerpselen die langzaam vanaf mijn fietsen op de grond druppelden, en ging mijn opties na. Ik moest uiteindelijk tot mijn spijt concluderen dat er niets anders op zat dan mijn fiets op dat moment te reinigen. Ik keek even achterom om te zien of er geen toekijkers waren die wachtten totdat ik mijn fiets in deze staat zou aantreffen. Behalve de hoogbejaarde buurvrouw die ik aan dit overgeefsel geen schuld toedacht, was er niemand te zien. Ik ging naar binnen, beklom mijn drie trappen, deed mijn drie sloten van het slot en pakte wat schoonmaakgerei. Zuchtend over het werk dat mij te wachten stond, liep ik naar beneden. Ik vroeg me af hoe ziek je moet zijn om precies over fietsen heen te kotsen, als er naast de fietsen ruimte zat is om de behoefte in alle vrijheid daar te doen. Terwijl ik mijn zadel sopte, mijn slot met voorzichtige halen van het braaksel bevrijdde, door mijn mond ademde vanwege de ranzige stank, kwamen vele vroege ochtend gangers op weg naar hun werk langs mij gelopen met een meewarige blik.
Het doekje, dat nu verzadigd was met wat eerder waarschijnlijk een vegetarische rijstmaaltijd geweest was, moest worden uitgeknepen. Ik liep naar boven, legde het doekje in een bak water, gebruikte de mogelijkheid van stromend water optimaal, en keerde terug naar mijn fiets met papier om mijn stalen ros droog te deppen. Mijn ene fiets, waar ik nu snel op naar mijn werk moest peddelen, was nu enigszins schoon te noemen. Mijn andere fiets, met een plastic kettingkastbeschermer waarvan ik nooit gedacht had dat het zulke voor vuil aantrekkelijke gaten had, stond nog vies en stinkend tegen de muur.
Ik ben nog nooit zo blij geweest met regen als eergisteren en gisteren. Toch heb ik gemerkt dat het even zal duren voordat de geur geheel weg is, en ik mijn fietsen zonder herinnering aan de onwelkome begroeting van vrijdagochtend kan berijden. Met vriendelijk verzoek of niemand meer over mijn fiets heen zou willen kotsen.
Reacties
10 reacties op “Op de fiets (18)”
ûûûûfff – wat een goorheid op de vroege zondagmorgen. zo herkenbaar, ook.
ik voel met je mee.
Met schoenen met grof profielzolen in verse hondenpoep staan is goor, maar dit slaat alles.
Gatver!
hahaha.. sorry moest hier toch erg om lachen.. vooral omdat het mij zo ook zou kunnen gebeuren 🙂
En dit was niet eens in de PPsteeg, maar gewoon voor de huisdeur? Tjeemig. Wat naar.
Zou het echt een vegetarische rijsttafel zijn geweest? Vegetariërs doen zoiets niet, en áls ze kotsen, dan ruikt het heerlijk fris naar lentebloesem en lammetjes in de wei. Dat komt omdat ze geen vlees eten.
Het was inderdaad geen vegetarische maaltijd. Toch sorry hoor maar ik hield het echt niet meer. Sorry!
Tolstraat?
Wat Tolstraat? Verklaar u nader.
Een PIN-automaat die ondergekotst is… en dit te laat merken (als je pasje er al in zit) is ook erg…
snotverjeppie wat smerig. moet inderdaad hoge nood zijn geweest. ik vraag me af ode dader in kwestie zich uberhaupt nog herinnerd wat hij/zij heeft veroorzaakt…regen is soms fijn.