Maar. Enfin. Ik had dus nog van alles te vertellen.
Toen ik zaterdagnacht thuiskwam van het filmfestival in Rotterdam zag ik op de hoek van de straat een politieauto staan. Met alarmlichten aan. Half twee in de ochtend. Ik twijfelde even of ik vanwege de politie om zou fietsen, netjes over straat, of dat ik gewoon dat stukje over de stoep zou gaan. Ik ging over de stoep. Er zat niemand in de politieauto.
Ik zette mijn fiets op slot en ik liep richting mijn voordeur. Toen hoorde ik gestommel achter de deur, mensen die van de trap kwamen, en inderdaad, even later werd mijn voordeur geopend. Twee politieagenten die mij onderzoekend aankeken. Vervolgens mijn onderbuurjongen met een balende blik in zijn ogen. ‘Er is ingebroken’, zei hij. Ik volgde hem de trap op en zag zijn deur. Ingetrapt, overal houtsnippers. De sloten zaten nog in het slot – de onderkant van de deur was een groot gat. Bij mij was er niets gebeurd.
Wat een brutaliteit om zomaar iemand anders huis binnen te komen, daar vuilniszakken te zoeken in het gootsteenkastje en daarmee de computer van iemand anders in te pakken. Wat een asociale actie is inbreken toch. En wat kan ik me niet voorstellen dat je zoiets durft.
Gelukkig waren de inbrekers gestoord, want de computer stond nog ingepakt in de woning. Hier dicht ik mijn katten een extraordinaire heldenrol toe. Ik weet zeker dat zij het waren! Toen zij hoorden dat er beneden werd ingebroken, zijn zij als een gek gaan springen. Van de kast, op de grond, op elkaar, worstelend. Toen zijn de inbrekers snel er vandoor gegaan.
Ons achterlatend met een halve deur.
Die wij met behulp van timmerman en vriend J. zo goed en kwaad mogelijk tot even na vieren repareerden.
Grom.
Geef een reactie