Ik zag iemand die niet van hier was. Met ‘hier’ bedoel ik niet Amsterdam, of Nederland, maar van hier, van deze planeet, van aarde. Hij was wereldvreemd. Waarschijnlijk gestuurd door ruimtewezens die heel hard hadden geprobeerd een mens na te maken.
Hij kwam mijn huiskamer binnen door de TV. Zijn hagelwitte tanden werden door zijn perfecte lippen ontbloot terwijl hij naar me lachte zoals een wassen beeld in Madame Tussaud dat ooit naar mij had gedaan. Op zijn kleding was niets aan te merken, hij was strak in pak met bijpassende das. Geen spoor van kreukels of roos. De ruimtewezens hadden erg hun best gedaan.
Hij sprak. Hij sprak over Europa en over dichtbij en over belangrijk. Hij sprak over vrede en welvaart en hij lachte nog steeds. Hij wist de aandacht te trekken, hij was bijzonder, intrigerend. Hij blonk uit in normaal zijn. Zo compleet, zo perfect, zo smetteloos. Hij deed me aan iemand denken, iemand met een raar kapsel, maar dan iets jonger.
Hij richtte zich nog eens tot mij en sprak mij toe, met een rustige, behoedzame, uiterst vriendelijke stem. De ruimtewezens hadden hem Nederlands proberen te laten spreken, maar ergens hadden zij een aardappel laten zitten. Voor een eigen plek in Europa! Waar Europarlementariers herkenbare volksvertegenwoordigers zijn.
Herkenbaar mijn bil. In geen tijden zo’n gladjakker gezien.
Ik heb even gebeld met Mars, maar ook zij wisten van niets.
Geef een reactie