Er stond een klein meisje op de stoep voor haar huis. Het was half acht, ze had haar pyjama al aan en in haar hand had ze een tandenborstel. Haar haren zaten los, maar door de bolling in haar haar kon je zien dat ze net een vlecht had ingehad.
Voor het slapengaan mocht ze haar overbuurmeisje nog even gedag zeggen, zei haar moeder, die in de deuropening stond. Aan de overkant van de straat stond het overbuurmeisje al achter het raam, haar neus tegen de ruit gedrukt. Toen ze haar vriendinnetje op straat zag, begon ze wild te gebaren. Ze trok met haar vingers aan haar oren en stak haar tong uit. Het meisje op straat deed hetzelfde. Toen duwde ze haar neus omhoog, keek scheel en duwde haar billen tegen de ruit. Het meisje op de stoep giechelde en probeerde nog iets debielers te bedenken. Ze wiegde wild met haar heupen, zwaaide met haar armen en stak haar tong nog een keertje uit.
Toen werd het meisje aan de overkant door haar vader van de vensterbank getild. De vader zwaaide, het meisje zwaaide, het meisje op de stoep zwaaide en de moeder in de deuropening zwaaide.
En nu moet je tandenpoetsen en naar bed, zei de moeder. Het meisje huppelde naar binnen.
Ineens was alles weer rustig.
Geef een reactie