De man op het balkon onder mij heeft een heel mooie stem. Als het weer mooi genoeg is, en ramen en deuren open, dan hoor ik hem. Hij belt. Hij doet zaken. Allemaal met die mooie stem.
De stem is laag, maar bromt nooit. Constant, maar niet monotoon. Hij vloeit uit de keel van de man die spreekt alsof hij bloemen ademt. Geen viooltjes, maar donkerrode herfstboeketten. Ik kan niet horen wat hij zegt. Alleen de klanken halen mijn balkon.
Ik weet niet hoe de man op het balkon onder mij er uitziet. De omheining van het balkon is gemaakt van een lage, maar dikke bakstenen muur waar niet overheen gekeken kan worden. Dus wend ik af en toe mijn oor naar het openstaande raam en luister ik naar de klanken van de stem.
Ik dat het niet erg is dat ik de man niet kan zien. Want ik denk dat de man heel lelijk is en bijvoorbeeld heel kaal op zijn hoofd maar niet op zijn rug. En dat hij uitpuilende ogen heeft en kromme vingers en klompvoeten.
Want als hij net zo’n uiterlijk gehad had als zijn stem, dan zat hij niet hier onder mij op dat balkon zaken te doen. Zoveel moge duidelijk zijn.
Geef een reactie