“Ik ga naar Andalusi?”, hoorde ik mijn broer tegen een vriend zeggen. “Ik ga een cursus Spaans doen”
Het was een zondagavond in maart. De zon had die dag voor het eerst
weer echt geschenen en toch hadden we het merendeel van de middag in een
donkere kroeg gezeten. Toen de zon onder was, verruilden we de kroeg
voor een andere.
Hoewel wij allen wisten dat de plicht ons de dag erna zou roepen als
een hamerende gek, leek het ons op dat moment een heel goede beslissing.
“Ik ga mee naar Andalusi?”, zei ik tegen mijn broer.
“Oke”, zei hij.
De volgende ochtend werd ik wakker met een zware kater en een vaag
gevoel dat ik me ergens ongevraagd voor had uitgenodigd. Meteen daarop
weergalmden het geluid van castagnettes en paella (washong tjieptjiep)
in mijn hoofd. Toen wist ik het weer.
Ik belde mijn broer en vroeg of hij het nog steeds een goed idee vond dat ik meeging.
“Ja”, zei hij.
Dat was fijn.
“Maar we gaan geen talencursus doen, hoor”, zei ik. “We gaan rondreizen met een huurauto”.
En zo zette ik het idee van mijn broer geheel naar eigen hand.
Daar ben ik vrouw voor, daar kan ik niets aan doen.
En broers zijn te lief en ook heel slim.
En daarom wist hij dat zusjes altijd gelijk hebben.
Zo geschiedde het dat ik voor het eerst sinds 15 jaar met mijn broer op vakantie ging.
Geef een reactie