Er was geen kip bij de Stadse Beestententoonstelling
in het Amsterdams Historisch Museum (je zou kip spreekwoordelijk kunnen
vervangen door hond, maar die waren er wel. Veel honden zelfs, en ook
veel katten, ratten, duiven, beren, vlooien, konijnen, cavia’s, eenden,
andere vogels, paarden, leeuwen, muizen, blinde vinken, reigers en
bijen van Thomas Schlijper en nog veel meer. Maar weinig mensen dus, wat ik met kip probeerde te zeggen. En daarnaast dus ook geen kip).
Ik zat op een klein kinderstoeltje te luisteren naar Flappie. Op de
muur kon je op knopjes drukken om naar andere liedjes over beesten te
luisteren. Duiven op de Dam, De Kat van Ome Willem, etc. Toen Youp van
’t Hek net wraak had genomen op zijn vader, kwam er een klein jongetje
aangehuppeld. Hij nam plaats op het kinderstoeltje naast me en keek
nieuwsgierig naar de knopjes. Zijn vader kwam erachteraan.
Duifjes, duifjes, koos het jongetje.
Huh?
Ik wachtte af.
Er begon een liedje te spelen dat ik niet kende.
Het jongetje brabbelde mee, hij kende het overduidelijk wel.
Zijn vader viel hem bij. Duifjes, duifjes, tralala.
Al gauw waren ze het lichtend voorbeeld van een zingende vader en zoon.
Ja Zuster, Nee Zuster!, riep de vader naar mij omdat ik een gekke bek trok.
Oh!, riep ik.
Wij hebben de DVD!, riep de vader. En daar staat de versie met Hetty Blok zelfs op!
Oh!, riep ik.
Toen moest ik constateren dat Ja Zuster Nee Zuster precies een generatie heeft overgeslagen.
Da’s best cool, voor iets wat in mijn kindertijd als extreem tuttig werd gezien.
Geef een reactie