Op de eerste dag was het pikkedonker toen de koets met de prinses en haar onderdanen Ronja en Maus in het buitenverblijf van de koning arriveerde. De prinses moest het licht ontsteken, omdat ze anders geen hand voor ogen kon zien. Ook waren de lakeien vergeten het buitenverblijf voor te verwarmen, waardoor de prinses zichzelf klappertandend en met haar jas nog aan warm moest wrijven. De onderdanen Ronja en Maus lieten zich door wat koude niet uit het veld slaan. Weldra lagen zij op hun ruggetjes te kronkelen van plezier, onderwijl 'miiii miiii' zeggend (aai me aai me). Het werd de enige nacht dat er geslapen werd als een roosje.
Op de tweede dag ging de wekker al vroeg, want de prinses moest aan het werk. Zij werkte en werkte en soms ging de telefoon in het buitenverblijf, iets wat eigenlijk verboden is. Maar niet alles is in het leven perfect te plannen, had de koning de prinses verteld, en dus legde zij zich erbij neer. Voor ze het wist, was het al weer aan het schemeren. De dagen werden alras korter, vertelde ze aan de onderdanen Ronja en Maus, die luid spinnend antwoord gaven dat het hen niet uitmaakte als de prinses altijd maar zo veel aanwezig was. Vlak voor de avond viel, maakte de prinses nog een wandeling. Daar kwam ze een aardige meneer op de bushalte tegen die haar vertelde dat een van de grootste schrijvers van Nederland was overleden. En in ieder geval een van de aardigste, een van de meest aimabele. Als die aardige meneer er niet bij geweest was, had zij een traantje weggepinkt, want ze vond het een groot verlies.
Op de derde dag ging voorbij voor de prinses er erg in had.
Op de vierde dag was het vroeg. Vroeger dan de prinses gewend was. Haar onderdanen vonden het niet erg. Luid spinnnend verwelkomden zij het ontwaken van de prinses. Hoe schril was het contrast met het humeur van de prinses! Zij sloeg de lakei, die na negen minuten weer begon te schreeuwen, bijkans kapot. Er moest gewerkt worden. Ook al was het nog lang geen dag, ook al was het bitterkoud, de poezelige voetjes van de prinses moesten het bed uit, de koude tegels op. Op de voorruit van de koets trof zij een dikke laag ijs aan. Omdat de koning geen krabbertje bleek te bezitten, moest zij met haar tere, schier ontwaakte handjes aan de slag. De onderdanen likten hun baarden. Vervolgens ging de prinses met haar koets in een rij andere koetsen staan. Duizenden koetsen waren op dit tijdstip de straat opgegaan! De prinses had wel eens gehoord van iets wat in de kranten spits werd genoemd, maar nooit eerder had zij het zo aan haar lijve ondervonden.
Eenmaal thuis vond zij een erwt.
Geef een reactie