Van de man die op straat lag, zag ik alleen de voeten. De rest van zijn lichaam werd aan het zicht onttrokken door een gehurkte politieagent, zijn motor en twee ambulances. De zwaailichten reflecteerden in de winkelruit. Er klonken geen sirenes.
Een groep fietsers had zich voor het rode stoplicht verzameld. Ze probeerden te zien wat er gaande was. Voetgangers stonden vanaf de stoep te kijken naar wat zich op het wegdek afspeelde.
Het gemotoriseerde bejaardenkarretje van de man stond eenzaam tussen de ambulances in, als een hond die zijn baasje kwijt is.
Ik kon nu ook de onderbenen van de man zien.
Ik wilde weten of hij nog leefde.
Toen het stoplicht op groen sprong, raceten de meeste fietsers weg.
Sommigen wilden liever nog even blijven kijken. De auto's achter hen toeterden agressief.
Ik fietste het kruispunt over, en probeerde nog een laatste glimp op te vangen. Ik zag het gezicht van man. Zijn haar was grijs.
Ik kon niet zien of hij dood was, of levend.
Hij lag daar, vredig, met zijn armen over zijn borst. Zijn oude hoofd rustte op een opgevouwen jas.
De politieagent met motorhelm legde een arm op het lichaam van de man.
Hij had de houding van een priester die de stervende geruststelt.
Geef een reactie