De man naast me bij het stoplicht stond ongegeneerd met me flirten.
Dacht ik.
In werkelijkheid bleek de starende blik bedoeld te zijn voor een meisje dat tussen ons in stond.
Ik staarde meteen met hem mee.
Ze was een jaar of acht, hooguit negen, en bevond zich in de ochtendspits zonder enige begeleiding.
Ze was blond, droeg een witte broek met kant en een spijkerjasje. Ze had geen tas bij zich.
Omdat haar fiets net iets te hoog voor haar was, maar ze niet van het zadel afging, balanceerde ze op de punt van haar ene schoen. Haar ene hand was stevig om het rechte stuur geklemd. In haar andere hand had ze een mobiele telefoon. Ze schoof het toestel open en toetste een nummer in.
'Ja, hoi', zei ze.
De man die ik eerder had beschuldigd van notoir ochtendspitsflirten keek nu wel naar mij. Hoofdschuddend. Op dat moment fietste het meisje de straat op. Het licht stond nog op rood. De rest van de wachtenden bleef wachten. Ze keken nu allemaal hoofdschuddend naar elkaar. Het meisje probeerde zich al bellend voort te bewegen, wat werd bemoeilijkt door het feit dat ze nauwelijks kon afzetten.
Zodra het licht op groen sprong sprintte het peloton achter het meisje aan. Ze had nauwelijks vaart, want de brug over de Amstel is steil als je met één hand moet fietsen en je je niet goed af hebt kunnen zetten. En je natuurlijk een belangrijk gesprek moet voeren. Bovendien slingerde ze door het wankele evenwicht gevaarlijk over het fietspad heen en weer.
Het duurde niet lang of het hele peloton kwam over haar heen.
Iedereen schudde zijn hoofd terwijl het meisje belde.
Geen van de mensen zei iets.
Ze slingerde opzij, toen ik langs haar kwam.
Ik kon haar net ontwijken.
Haar fiets had handremmen, zag ik.
Geef een reactie