Ze zijn met zovelen. Het lijkt wel of het geen enkele zin heeft me er tegen te verzetten. Toch ga ik de strijd aan omdat ik niet over me heen wil laten lopen. Want dat doen ze, over me heen lopen. Aan de lopende band. Vaak één per keer, soms vermoed ik meer. Ze stampen niet, dus ik weet het niet precies.
Maar erger dan het fysieke contact is de herrie die ze maken. De herrie die opkomt voordat ze over me heen lopen. Als ze alleen maar over me heen zouden lopen, zou ik het niet zo erg vinden. Dan zou ik er vrede mee hebben, ook al laten ze duidelijke plekjes op mijn huid achter. Waar ik me ook aan erger. Maar die herrie. Die herrie, en ook altijd vlak voor mijn gezicht, ter hoogte van mijn neus.
Dan de katten. De helden. De katten horen ze ook wel aankomen. Maar in plaats van op te springen en ze keihard af te maken, gaan ze een beetje door hun knietjes en maken ze geluid dat het dichtst in de buurt komt van 'krrrrrr'. Heel af en toe maken ze een sprongetje, maar het moge duidelijk zijn dat hun jagersinstinct is verworden tot dat van een amoebe.
Daarom moet ik aan de slag. Na een aantal keren wapperen zonder enig resultaat knip ik snel het licht aan om van die rottige zoemers af te komen. Bij licht blijken de boosdoeners ineens verdwenen. Maus kijkt positief verrast op van haar behaaglijke plekje, omdat ze denkt dat ik wakker ben en de ochtend begonnen is. Ronja begint zachtjes te spinnen.
Geef een reactie