Woorden die we gisteren hebben geleerd:
– mordre (elle est mordu, une morsure) bijten (zij is gebeten, een beet)
– antirabique (tegen hondsdolheid)
– piqûre (prik)
– épaule (schouder)
– boue (modder)
– méchant (vals)
– enflammé (ontstoken)
– talus (talud)
– sparadrap (pleister)
– blessure (zijnde een wond, niet een blessure)
– bonjour je suis le maire de saint michel (goedendag ik ben de burgemeester van saint michel)
– bûcheron (houthakker)
– berger (herder)
– l'aipode est cassé (iPod doet geen fuck meer)
Zo. En nu even rust.
Geef een reactie