De hoogblonde vrouw reed me bijna van de sokken toen ze haar luxe terreinwagen met veel geweld dwars over de stoep parkeerde. Gehaast en onaangedaan door mijn verwensende blik liet ze haar twee jonge kinderen uitstappen, voordat ze tikkend op haar hakken de Turkse supermarkt inging. Bij de kassa zagen we elkaar weer.
“Naooomi!”, riep ze. De vrouw bleek haar dochtertje ergens in de winkel te zijn kwijtgeraakt. Haar zoontje trok aan haar rok en zei dat hij de bellenblaas wilde uitproberen die in de bakken bij de kassa lag. “Naomi”, riep de vrouw weer, hoewel ze de a wegliet. Ze parkeerde haar boodschappenmandje demonstratief voor mijn voeten om haar positie in de rij af te bakenen waarna ze op zoek ging naar haar Nomi. Haar zoontje zag zijn kans schoon. Hij lette goed op of wij, de andere wachtenden, het zagen, en wurmde zich tussen onze benen door, richting het einde van de kassa. De hoogblonde vrouw kwam weer terug, haar dochtertje aan de mouw van haar jas meeslepend.
“Het is toch niet normaal”, verzuchtte ze. Ze keek me daarbij aan alsof ze een bevestigend antwoord verwachtte met bijbehorend geruststellend praatje over de toestand in de wereld.
Toen zag ik plotseling hoe haar zoontje de weg naar buiten had gevonden en op het punt stond de drukke straat over te steken. Hij keek daarbij nog even achterom, om te checken of hij wel de aandacht van zijn moeder had.
“Nee! Nee!”, riep de vrouw verschrikt. Ze rende snel weer weg uit de rij, op weg naar de openstaande buitendeur.
Ik keek gespannen toe hoe ze in paniek op haar hakken vaart probeerde te maken en naar buiten klikklakte. Het jongetje was duidelijk tevreden over het succes van zijn actie en zette zijn voetjes sarrend nog een stapje verder het wegdek op.
Tot mijn verbazing rende de dame niet op haar zoontje af. Bij haar glimmende, op de stoep geparkeerde SUV stond een motoragent. Hij was bezig een bon uit te schrijven.
Geef een reactie