Niet denken dat ik spuit elf ben, hè.
Maar nummer 52 van Richard Osinga's boek was zoek.
Dus hierbij nummer 52.

Wanneer iedereen er is, steekt Arie zijn sigaar op. Hij gaat staan en roept naar de jongens. Ze zetten hun half leeggedronken koffiekopje neer en staan op. Arie komt naast me staan en slaat me op de schouders. 'Kom, Wembley, we gaan ballen.'
Ik kan Arie beter verstaan dan enige andere Nederlander. Hij zegt indepositiespelen, en actiemaken en afleggendiebal en ik weet wat hij bedoelt. Soms haalt hij grappen uit met me, maar altijd op een aardige manier. Hij verstopt mijn tas en zegt: 'Snel, Wembley. Waar is je tas, Wembley? We moeten weg.' Hij wijst op het dikke gouden horloge om zijn pols.
Mijn tas staat lang en breed in zijn auto.
'jos vandaag,' zegt Arie in de auto. 'Vier, Wembley.' Hij houdt vier vingers op.
'Drie,' zeg ik. Arie lacht. Arie kan lachen zonder dat zijn sigaar uit zijn mond valt. Elke week wil Arie er vier en elke week beloof ik er drie. Als ik twee keer heb gescoord, doet Arie alsof hij boos is, maar hij is niet echt kwaad op me. Je kunt niet klagen over een spits die twee keer scoort.
De auto van Arie is immens groot, groter dan de taxi van mijn schoonvader. Voorin drie plaatsen, daarachter nog een bank met drie plaatsen en achterin een grote ruimte waarin alle tassen, de shirtjes en de ballen liggen. We zouden er met het hele team in kunnen. Twee spelers op elke stoel behalve op de bestuurdersstoel en nog drie mensen achterin. Dan heb je een trainer, elf spelers en twee reserves. Maar ik ben de enige die met Arie meerijdt. De anderen gaan met hun eigen auto's.
Geef een reactie