Vier jongens zaten op een rijtje naast elkaar op een terras.
De tram kwam langs.
Een van de jongens, met een rood poloshirt aan, begon te zwaaien.
De andere jongens keken naar de tram en toen naar de jongen.
“Naar wie zwaai je?”, zei een van de jongens.
“Naar dat meisje”, zei de jongen in het rode polo-shirt. In de tram zat
een meisje met lang, bruin haar. Ze keek een beetje verveeld. Met haar
hoofd leunde ze tegen het raam van de tram. Ze zag de jongen wel, maar
ze zwaaide niet terug.
“Wat denk je daarmee te bereiken?”, vroeg de jongen naast hem. “Denk je
nou echt dat zij nu zal uitstappen en dat ze dan naar je toekomt?” Hij
lachte en gaf het rode polo-shirt een duwtje tegen zijn schouder.
“Nee hoor”, zei de jongen met het rode polo-shirt, terwijl hij nog
steeds aan het zwaaien was. Hij zoende zijn hand en blies de kus naar
het meisje.
Het meisje in de tram vertoonde een flauwe glimlach rond haar mond. Haar wenkbrauwen gingen even omhoog.
Toen reed de tram weg.
“Dag meisje!”, zei de jongen met het rode polo-shirt. “Daaaaag meisje!”
Hij zwaaide tot ze uit het zicht verdwenen was.
Toen zuchtte hij en sloot hij even zijn ogen.
Geef een reactie