Op het perron stonden een jongen en meisje, stevig in omhelzing. De wind waaide de sneeuw van de bomen tot onder de afkapping.
Ik nestelde mezelf ook nog maar eens dieper in mijn jas, jaloers kijkend naar het stel dat elkaars warmte kon gebruiken.
Toen pas zag ik dat de omhelzing niet zo gelukkig was. Het meisje had rode ogen en keek verdrietig.
De jongen veegde een traan van haar wang en kuste haar op haar voorhoofd. Lief. Wat een fijn, lief stel. Was ik maar…
Op dat moment ontworstelde het meisje zich aan de omhelzing.
‘Hou op’, riep ze en ze duwde hem, ‘jij bent de oorzaak van al deze ellende!’.
Ze liep weg. Radeloos, met driftige, ongecontroleerde passen.
De jongen keek schuldig en liet zijn schouders hangen.
Ik kon een lichte zelfgenoegzaamheid niet onderdrukken.
Geef een reactie