Ik was twaalf, woonde net in Amsterdam en was op weg naar atletiek. Ik moest het Frederiksplein oversteken.
Omdat het stoplicht al een tijdje op groen stond en ik zeker wist dat hij zo op oranje zou springen, trapte ik extra hard door.
Ik vloog het plein over.
Aan de overkant had ik nog steeds een behoorlijke vaart.
Toen gebeurde het.
Vanuit het niets gooide iemand plotseling een autodeur open. De deur hing precies over het fietspad.
Remmen had geen zin. In volle vaart reed ik er op af. Ik raakte de deur en lag een seconde later op de grond.
Mijn fiets in de kreukels, ik in shock.
Een mevrouw stapte verschrikt uit de auto. Ze vroeg of het ging. In het Frans. Ze begon over verzekeringen en over spijt en over niet gezien en over geen fietsers in Frankrijk. Ik kan me nog goed herinneren dat ik het vreemd vond dat ik alles kon verstaan. Ik had net een jaar Frans op school. Zelf spreken ging me minder makkelijk af en ik zei vooral ‘non’. Met mijn hoofd schudden deed pijn.
Op de tramhalte en de stoep stonden mensen te kijken. Ik wilde naar huis. Weg van deze plek waar alle aandacht op mij gericht was. Mijn knie deed pijn. Mijn hersens voelden door elkaar geschud.
Ik probeerde op te staan en merkte toen dat ik een schoen kwijt was.
Iemand had mijn fiets op de stoep gezet en het frame recht proberen te buigen.
Ik zocht het wegdek af. Geen spoor van een schoen.
De Franse vrouw bleef maar tegen me aanpraten. Ze had het over dokters en ziekenhuizen. Ik wilde naar huis.
Ik vond de vrouw vervelend.
Plotseling kwam er een jongen aangerend.
In zijn hand had hij mijn schoen. ‘Lag op de tramhalte aan de overkant’, zei hij. ‘Flinke klap was dat, zeg’.
Hij knielde voor me neer en hielp me mijn schoen aantrekken.
Assepoester.
Ik herinner me dat ik in shock op mijn fiets stapte maar dat het wiel was kromgebogen.
Ik liep naar huis, fiets aan de hand.
Pas op de bank binnen begon ik vreselijk te huilen.
Geef een reactie