Ik keek naar de Olympische Spelen. Het was een echte topdag. Er was tafeltennis, badminton en judo. Later kwam er nog honkbal maar dat heb ik niet gezien.
Tafeltennis, badminton en judo.
Ik begon te denken dat de Olympische Spelen alleen bestonden bij de gratie van sporten die nog niet op televisie geaccepteerd zijn. De klacht dat Studio Sport gedurende het seizoen alleen maar voetbal uitzendt, is gegrond, maar toen ik tafeltennis, badminton en judo zag snapte ik ook wel waarom.
Judo. Er stonden twee vrouwen op de mat. Ze hadden een pak aan dat binnen een aantal seconden al loszat. Waarom maken ze niet een pak dat wat beter vast blijft zitten, dacht ik nog. De vrouwen stonden tegenover elkaar alsof ze in conclaaf waren. Maar de commentator werd enthousiast. Fantastisch, riep hij. Ineens schopte een van de vrouwen de ander. Toen gingen ze weer rechtop staan en daarna gingen ze weer met elkaar in conclaaf.
Ik was voor de Nederlandse. Ik ben altijd voor de Nederlanders, ook al zijn ze nog zo stom. Dat is opvallend maar ik weet niet anders, dus ik vind het niet meer dan normaal. Plotseling gooide de Nederlandse de Francaise met haar heup woepa op de grond. Buiten de lijnen, buiten de mat. Ik dacht: daar krijgt ze boel strafpunten voor. Maar het betekende een bronzen medaille.
Toen kwam het allerbeste moment van de wedstrijd: Deborah Gravenstijn was zo blij dat ze als een gek begon te springen.
Ze lachte, haar armen uitgestrekt in de lucht, springend.
Waaah!, zeiden haar ogen.
Ik zat op de bank en ik genoot.
Geef een reactie