Amsterdam was zaterdagochtend nog niet wakker toen ik de trein naar Nijmegen instapte. Het regende, hard. Ik liep door naar de voorste wagon en nam plaats. Er was verder helemaal niemand te zien, dus ik nam de hele vierzit voor mijzelf alleen. Natte jas op het haakje tegenover mij, tas naast me, natte sjaal over de bank tegenover me. Koffie op het tafeltje, krant uit de tas. iPod binnen handbereik. Heerlijk.
Ik wilde wel 100 uur in deze trein zitten. De rust hier, fijn. Ik zag tot Nijmegen niemand. Niet eens een conducteur. Wel zag ik doorweekte voetbalvelden (afgelast), natte schapen, lelijke nieuwbouw, kleine stationnetjes die we hard passeerden. De regen op het raam werd door wind en wrijving ??n richting opgejaagd, gelijk een groot aantal spermazo?den op zoek naar een ei. Ik tekende een plaatje met mijn vinger. En rekte me uit.
In Arnhem reden we de verkeerde kant op. Ik dacht even dat ik was losgekoppeld en in mijn eentje naar een onbekende bestemming zou rijden. Maar het hoorde zo. Ik ging zitten op de bank tegenover me zodat ik in de richting van trein kon rijden. Ik zag beginnende heuvels. Bossen. Ik zag de Waal. En toen heel, heel veel torentjes.
Een paar tellen later stapte ik uit op station Nijmegen, waar het net zo regende als in Amsterdam. Een gure wind blies me bijna van het platform af.
Ik zette voet op door mij tot dan toe onbetreden bodem. Nog nooit eerder was ik in Nijmegen geweest…
Geef een reactie