Ik zat in de trein van Amsterdam naar Utrecht.
“Ik ben in Den Bosch”, klonk het hard door de coup?. Ik leunde een klein beetje naar voren om te kijken wie dit zojuist had gezegd. Een vrouw met een mobiele telefoon en een gehoorapparaat herhaalde haar tekst. Ze had een accent. Frans. Maar dat kon ook door haar gehoorapparaat komen.
De stilte keerde terug.
“Ik bel de politie”, klonk het even later. Hard, schreeuwend, met dat accent. Het klonk eerder als “bel plisie”. Ze hing meteen weer op.
Een vrouw schuin tegenover mij, die de vrouw niet kon zien, keek mij met opgetrokken wenkbrauwen aan. Weer klonk er: “Bel plisie!” Ik keek nogmaals even achterom. Ze had alweer opgehangen.
Ze werd niet gebeld. Ze pakte steeds de telefoon om zelf iemand te bellen en te zeggen dat ze de politie zou bellen. En dat ze in Den Bosch was. De mensen in de coup? keken elkaar aan.
We stopten bij Duivendrecht. “Bel plisie”. Een aantal reizigers vanaf Schiphol met koffers met labels van vliegtuigmaatschappijen zocht een plek in onze coup?. Schuin tegenover mij kwamen een moeder en kind te zitten.
Toen de trein weer in beweging kwam, begon de vrouw weer te bellen. Nu was het een langer gesprek. Ze schreeuwde onverstaanbare dingen door haar mobiele telefoon die ze maar bleef herhalen. De nieuwe reizigers in de coup? keken net zo verbaasd als wij even ervoor. Het kind trok zijn moeder aan zijn jas. Daarna liep hij een stukje door het gangpad om de schreeuwende vrouw te bekijken. “Politie”, zei hij.
De rest van de reis riep het jongetje elke keer dat de vrouw “bel plisie” riep, heel hard “politie” door de coup?. Tot groot vermaak van de overige reizigers. De schreeuwende vrouw bleef bellen. Toen ik uitstapte in Utrecht, zag ik dat de trein door zou rijden naar Den Bosch.
Geef een reactie