Mijn banden baanden zich een weg door het sneeuwtapijt. Soms trefzeker,
rechtuit, zonder problemen. Maar soms stuurloos, glibberend, glijdend.
Af en toe stapte ik af.
Ik moest mijn ogen tot spleetjes knijpen om geen vlokken in mijn oog te krijgen.
Bij het ziekenhuis reed ik via de taxistandplaats naar de ingang. De
ronkende motoren en warme, stinkende uitlaten van de taxi’s hadden de
sneeuw daar veranderd in een blubberige, bruine massa. Hier kon ik
delen wegdek zien, een opluchting voor mijn wielen.
Een oude man met een rollator werd door een chauffeur uit een taxi
geholpen. De chauffeur gaf hem aan waar onder de sneeuw de stoep begon
en tilde zijn rek op dat punt omhoog. Ik stapte af en liep verder over
de stoep, het laatste stukje naar de ingang.
Voor het ziekenhuis, onder een afdakje, bleef ik wachten. Het
Oosterpark aan de overkant lag er sprookjesachtig bij. Een moeder was
bezig het touw van een slee uit de knoop te halen. Het kind stond
geduldig naast haar te wachten, muts op, wanten aan, grote ogen
richting het park waar nog veel meer leeftijdgenootjes aan het spelen
waren. Het sneeuwde nog steeds.
Een mevrouw werd geraakt door een sneeuwbal. Ze gooide een sneeuwbal
terug, die tegen een boom aankwam. De sneeuw op de takken spatte op.
Er kwam een man met een verbonden wijsvinger uit de draaideur van het
ziekenhuis. Hij hield de vinger permanent omhoog alsof hij iets wilde
vragen. Een vrouw in een rolstoel met een verbonden oog werd door haar
man voortgeduwd. Een meisje kwam met twee vrienden wankelend naar
buiten. ‘Ik ben er nog helemaal stoned van’, riep ze giechelend.
Toen zag ik de oude man met zijn rollator weer. Hij had de 50 meter
stoep tussen taxistandplaats en de ingang in tien minuten afgelegd. Een
vrouw ontfermde zich over hem. Hij hield zijn rollator zo stevig vast
dat de knokkels van zijn hand wit werden. De man schuifelde voort,
stapje voor stapje, trillend, gefocust op de draaideur van de ingang.
In het bakje van zijn rollator lag een envelop van het ziekenhuis
waaraan zijn ponskaart vastzat met een paperclip. De envelop was
doorweekt en gedeeltelijk bedekt onder een laagje sneeuw.
Het was zo stil. De sneeuw dempte zelfs het geluid van de joelende kinderen in het park.
Een uurtje later zou ik door datzelfde park lopen, samen met mijn lieve, dappere vriendinnetje Swaan.
De mensen in het ziekenhuis herkennen me al, zei ze.
Da’s niet goed he, zei ze er lachend achteraan.
Geef een reactie