Vrijdag had ik in de druilerige ochtendspits het betwistbare genoegen om een vierzits te delen met drie studentes die keiveel zin hadden in carnaval. Ze spraken het woord carnaval uit met de klemtoon op de laatste lettergreep, dus het waren echte.
“Het gaat zo zwaar worden”, verzuchtte een van de meisjes lachend. “Maar jij bent het tenminste gewend”, zei ze tegen de studente tegenover mij. “Met je hockey.”
Voor een ochtendspits praatte ze erg hard.
“Nou, bij hockey drink je savons wel, heel veel, maar overdag kun je éch nie drinken. Dan moet je éch spelen”, zei ze, iets te serieus.
“Maar toch!”, zei het eerste meisje.
Bij Station Amstel kwamen er nog drie studentes binnen.
“Gevonden!”, riepen ze.
Een van de meisjes deed een dansje in het gangpad.
Uitbundig begroetten ze de andere studenten.
Vanwege de vakantie was er plek genoeg.
“Wat heb jij veel bij-j”, zei een meisje tegen een van de nieuwelingen.
Het meisje ritste haar rolkoffer trots open en onthulde een tas vol flessen drank.
Luid gelach.
Een van de meisjes pakte een donkerbruine fles uit de tas.
“Wat is dit dan?”, vroeg ze.
“Die heb ik een keertje gekregen, het is keivies”, zei het meisje.
“21%!”, riep het meisje dat met grote ogen naar het etiket keek.
“Hebben jullie ook je studieboeken mee?”, vroeg het hockeymeisje tegenover mij.
Het viel stil.
Verbaasde blikken.
Het meisje wist zich eventjes geen raad.
“Ze zijn zo saai”, zei ze voorzichtig. “Als ik dan te opgewonden ben om te slapen, kan ik er in gaan lezen.”
Geef een reactie