Ik was 14. Het was zomer – Uitmarkt in Amsterdam. Het eind van de zomervakantie. ’s Ochtends vroeg waren we de stad ingegaan om langs kraampjes te lopen, flyers te verzamelen van voorstellingen van het volgende seizoen, en loempia’s te eten die op straat werden verkocht. En ook, vooral, om doelloos rond te hangen op straat, lol te maken en mensen te kijken. We waren met zijn vieren. Twee vriendinnnen en een vriend. Die vriendinnen waren 15 en gingen al ’s morgens aan het bier. Heineken. Blikjes, van de loempiatent. Ze hadden liever Grolsch. Ik wilde niet. Ik vond bier vies. Het smaakte bitter en ranzig.
We stonden in de Amstelstraat, vlakbij de Blauwbrug, voor avondwinkel Sterk. De winkel was dicht. Ik verveelde me. Eén van mijn vriendinnen stak een sigaret op. Ik niet. Ik vond sigaretten vies. Het smaakte naar de geur van asbakken en het prikte in mijn keel.
We hadden het over jongens. Jongens van school, van een paar klassen hoger. Die kende ik niet. Ik vond jongens niet zo interessant, tenzij ze aardig tegen me deden. Maar dat waren er weinig. En de jongens in de hogere klassen wisten niet eens dat ik bestond. Jongens waren raar. De jongen in ons gezelschap keek afwezig de andere kant op. Hij was aardig, maar hij was gewoon Mattijs.
We stonden er een hele tijd. Soms liepen we even een rondje om de gele bakken die op de stoep stonden. Gingen we staan op Amsterdammers, elkaar ondersteunend en kijken wie het langste los kan staan. Er gebeurde weinig. Rijen mensen kwamen voorbijgeschuifeld, het was druk. Mijn vriendinnen gingen meer bier halen. Ook voor mij, maar ik legde weer eens uit dat ik het niet lekker vond. Dat vonden ze stom. En saai. Neem dan een sigaret, zeiden ze. Maar ik wilde niet. Ze werden me beu.
Ze liepen weg, met zijn drieën. Ik sjokte achter ze aan. Laten we kijken wat er op het grote podium komt, zeiden ze. Oké, zei ik. We hadden het niet tegen jou, zeiden ze. We liepen naar de Blauwbrug. Op de hoek van de brug en de Amstel was een podium gebouwd. Er stonden drommen mensen voor te wachten. Mannen liepen op het podium heen en weer. Test één twee drie vier.
Mijn vriendinnen werden baldadig. Zeiden me dat ik stom was omdat ik niet wilde drinken. Ze lachten met elkaar en met hem, en niet met mij. Ik wist niet goed wat ik moest zeggen dus bleef ik stil. We gaan meer naar voren, want dan kunnen we het beter zien, zeiden ze. Ze baanden zich een weg door de mensenmassa en ik ging erachter aan. Ik vond het vervelend de mensen te vragen of ik er langs mocht, dus ik raakte achterop. Ik riep dat ze moesten wachten. Kom, we gaan snel weg, dan raken we haar kwijt, zeiden ze. Ik struikelde over tassen en benen en kon ze niet bijhouden. Ze waren klein, dus niet makkelijk terug te vinden.
Luid applaus. Een brommende bas. Op het podium drie mannen. Harder applaus. De zanger liep het podium op, overzag de massa, gleed met zijn hand door zijn zwarte haar en stampte zijn voet hard op de grond, terwijl hij de microfoon naar zich toetrok. De menigte om me heen begon te springen en te joelen. Ik voelde me alleen. De zanger zong met rauwe stem, niet zo mooi, maar wel met hartstocht. En enthousiasme. De bassist had een rode baret op en bespeelde zijn basgitaar met een voortstuwende bijna autistische beweging. Ik baalde. Ik zag mijn vrienden niet. Ik voelde me saai en stom en anders. En anders is niet goed als je 14 bent.
Dank je weeel, riep de zanger. Ik keek naar hem. Een beer van een vent, pikzwart haar, groeven in zijn gezicht en een verleidende blik in zijn ogen. Hij heupte wieg. Zijn microfoonstandaard was zijn verleidingsobject. Een nieuw nummer werd ingezet. ‘Tranen op haar wangen, verdriet op haar gezicht. Radeloze ogen, glanzend in het licht’. Ik kon de tekst maar half verstaan. De zanger legde zijn armen kruislinks over zijn borst en wiegde met zijn bovenlichaam heen en weer. Zijn hoofd was nat van het zweet. Hij hijgde in de microfoon. Zijn bovenarmen waren groots en gespierd, en hadden een schaduw bij de overgang in spierbundels. Hij sloot zijn ogen. Hij had het tegen mij. Hij zong met zijn ogen dicht de woorden die ik wilde horen. De massa om me heen stond stil. De laatste tonen van het nummer stierven weg. Hij deed zijn ogen open en keek me aan. Het publiek applaudiseerde wild. De zanger zwaaide zijn armen hoog in de lucht, stampte zijn laars op de grond, gooide zijn lichaam naar voren, en zette het volgende nummer in. Ik was fan. En verliefd.
Het wordt een mooie kerst dit jaar.
Reacties
Eén reactie op “Tröckener Kecks”
Prachtig.