Daar stond ik dan, fiets met band aan flarden. Er zat weinig anders op dan mijn fiets vast te koppelen aan een willekeurig onverplaatsbaar object en te hopen dat hij er morgen nog zou staan. Inmiddels was ik onder het viaduct doorgelopen en terechtgekomen in het niemandsland na de Czaar Peterstraat. Daar waar Amsterdam vroeger zo’n beetje ophield. Waar auto’s met grote snelheid de Piet Heintunnel inschieten, waar altijd wind is ook al waait het niet en waar hoge, futuristische gebouwen Rotterdam na proberen te doen. Wat soms nog lukt ook.
Er was geen fietsenrek te bekennen. Ik zette mijn fiets vast aan een hek achter de nieuwe tramhalte van lijn 10.
En ik ging lopen.
Het was donker.
Ik bevond me in een stuk van Amsterdam waar men niet loopt. Men zit er in een auto en men raast voorbij. Of men zit op de fiets als Jimmy in het gelijknamige nummer van Boudewijn de Groot. Kromgebogen over het stuur tegen de wind, zichzelf een weg banend.
Ik was kortom de enige gek die zich al lopend voortbewoog, soms over het fietspad bij gebrek aan een stoep. Af en toe kwam er een eenzame fietser langs die de pedalen bijna niet rondkreeg, waardoor ik me gelukkig prees dat ik lopend was. De wind sloeg het zand uit de bouwplaatsen en het stof uit verlaten pakhuizen in mijn gezicht.
Ik besloot deze wandeling gepaard te laten gaan met een soundtrack die mijn iPod zelf mocht uitkiezen.
De wind sloeg de oortjes van de koptelefoon een paar keer uit mijn oren, maar na enige worsteling vond ik een manier om de oortjes op hun plaats te houden. Daarvoor moest ik een beetje gek lopen, als een Amazone, maar dan zonder paard. Ik rechtte mijn rug en liep.
‘Lately it’s occurred to me, that I’ve had enough of that and lately I’ve been satisfied by simple things like breathing in and breathing out’, zong Natalie Merchant zomaar in mijn oor en verdomd, ze had nog gelijk ook.
Rechts van mij lag het IJ. Pikzwart. De pont naar Noord was een verlichte slagroomtaart in de duisternis. Links van me staken indrukwekkende nieuwbouwprojecten af tegen eeuwenoude kerktorentjes. Hoogbouw en laagbouw, eeuwen historie en toekomst bij elkaar.
Wat een stad.
Op de brug begon het te regenen. Eerst zachtjes, toen steeds harder. Er was in de verste verte geen mogelijkheid om te schuilen. Een open vlakte met water en autoweg. Ik kroop zo ver mogelijk weg in mijn jas. Fietsers stapten af, niet bestand tegen de harde wind, en knoopten met koude vingers de touwtjes van hun capuchon aan elkaar vast.
Ik stond bovenop de brug, zonder capuchon, vol in de wind. De druppels zwiepten in mijn gezicht. Ik stak mijn handen zo ver mogelijk in mijn zakken. Er was geen ontkomen meer aan.
Ineens werd ik overvallen door een enorm geluksgevoel.
Geef een reactie