De collega tegenover mij tuurde pierig naar het scherm. Zojuist hadden we de luxaflex naar beneden gelaten omdat de zon ons werk danig belemmerde. Leuk hoor, zon, maar waarom komt ‘ie alleen als je ‘m niet nodig hebt!
Nadat we ons beklag over de zon hadden geuit en beaamd, gingen we weer verder met ons werk.
Op het geluid van toetsenbordgetik en muisgeklik na, was het stil.
Achter de collega tegenover mij zaten nog twee mensen. Het waren ook collega’s. De ??n sabbelde, diep in gedachten verzonken, op een pen. Haar wenkbrauwen waren zodanig tot elkaar geperst dat de uiteinden elkaar bijna raakten. De andere collega wiebelde in haar bureaustoel heen en weer. Ze had de telefoonhoorn in haar hand maar het was niet duidelijk of zij ook daadwerkelijk iemand aan het bellen was.
Buiten kwam een brommer langs. Het geluid zwelde aan en stierf weer weg. Dat was geen verrassing. De geur van benzine wurmde zich door de tochtgaten van de ramen van het oude gebouw. Een van de collega’s hoestte kort.
Ik keek weer naar de collega tegenover me.
Zij keek nog steeds pierig naar haar computerscherm.
Plotseling hield ik het niet meer.
Ik zette een kerstlied in.
Even keken mijn collega’s verschrikt op, maar al snel herkenden zij de melodie die bij hen heftig nostalgische emoties opriep. De collega tegenover me viel me bij. De andere twee collega’s aarzelden geen moment en zongen mee uit volle borst. We gingen er bij staan.
We deden een dansje. We rukten de ordners uit de kast en drumden mee op het ritme van de tekst. We openden de luxaflex en deelden onze kerstgedachte met de mensen op straat. Even was de hele wereld wit.
Toen besloot de collega die zojuist nog tegenover me had gezeten, dat het genoeg was.
Zij ging zitten. Ze streek haar kleding glad.
Meteen zaten wij ieder weer in onze werkpositie.
De sabbelpen van de collega achter mijn andere collega had een zwarte vlek op haar onderlip achtergelaten.
Geef een reactie