Ze noemen me wel de Jan Ullrich van de Lage Landen.
Bij het stoplicht op het kruispunt onderaan de brug schiet ik duchtig uit stilstand weg. Mijn specialiteit houdt zelfs de mensen die nog aan komen fietsen op afstand. Mijn naasten blijf ik voor met gemak.
Het fietsen gaat als vanzelf, ik voel mijn spieren bewegen.
Al over het kruispunt, aan de voet van de brug, ben ik aan het peloton ontsnapt. Slechts een enkeling voel ik in mijn kielzog hijgen.
Ik kom het zadel niet uit.
Mijn dijen spannen zich als de geoliede spierbundels van een gewichtheffer.
De concurrentie kan alleen naar adem snakken.
De stad ligt aan mijn voeten.
Aan mijn materiaal ligt het niet.
Ik doe het op mijn oude stalen ros.
Ik val aan in zwaar verzet en trap alsof het de laatste klim is. Te allen tijde ben ik strak gefocust op de top. De plek van de brug waar hij zich opent als er een boot door moet. Daar moet ik naar toe. Het zijn nog een paar slagen.
Nog kom ik het zadel niet uit.
Pas als ik op bovenaan ben aangekomen, gun ik mijzelf een blik achterom.
Vergenoegd zie ik de andere fietsers zweten en ik weet dat ik het nog steeds in me heb.
Ze noemen me wel de Jan Ullrich van de Lage Landen.
Maar wat heb je aan klimtalent als alles vlakte is?
Geef een reactie