Ik spendeerde bijna mijn gehele studententijd in een café met een pooltafel.
Zo komt het dat ik best aardig kan poolen. ‘Voor een meisje’, zeggen de poolende mannen er dan bij. Tsk. Alsof meisjes niet zouden kunnen poolen. En inderdaad, dat blijkt vaak het geval.
Gisteren zat ik met A. in een hoek van een café. De pooltafel lag er, in tegenstelling tot ons tafeltje, in een zee van licht bij. Het blauwe laken was fonkelnieuw. De tafel schreeuwde om bespeeld te worden. Twee mensen hadden zich daarover ontfermd. Ik keek, terwijl ik met A. praatte, naar hun spel. Ze waren niet zo goed.
Toen brak mijn klomp.
A., een jongen in de bloei van zijn leven, niet wereldvreemd en sociaal makkelijk, vroeg mij hoe dat spel eigenlijk ging. Wat de spelregels waren, wat het doel was, en of dit nou poolen heette of snookeren. Mijn mond viel, spreekwoordelijk, want ik wilde hem niet voor het hoofd stoten, open van verbazing. A. had nog nooit een keu vastgehouden.
Zodra de andere mensen klaar waren, bezetten wij de tafel. Het sierde A. dat hij onverveerd op mijn aanbieding inging, niet wetende welk debacle hem boven het hoofd zou hangen. Ik krijtte de keu. Hij deed hetzelfde. Immiteer el maestro. Ik legde de spelregels uit.
Zijn hand lag nog wat onzeker op het laken. De keu wiebelde, maar ik had mensen meer zien stuntelen. Eigenlijk was hij helemaal niet zo slecht. De enige manier om te merken dat dit echt zijn eerste keer was, kwam door het ontbreken van het pooljargon. Hij noemde de pocket eerst basket en daarna docket, en socket.
Zowaar mikte hij een bal erin. En nog eentje. Ik had nog niets gepot en zag zijn ballen langzaam in de pockets verdwijnen. Hier was duidelijk een ongekend talent aan het werk.
Net op tijd redde ik mijn eer. Poeh. Hij was helemaal niet slecht, voor een jongen.
Ik denk dat A. een nieuwe hobby heeft gevonden.