Er schoof een stationwagen uit de uitrit van rechts. Hij stopte
pas toen hij midden op het fietspad stond. De enige manier om mijn weg
te vervolgen, was afstappen en om de auto heenlopen.
Het was
half negen ’s ochtends en ik was niet in de stemming voor dergelijke
ongein. Ik schold op de bestuurder. Het was een man, kale kop,
fors gebouwd.
Toen hij zag dat ik stond te schelden,
verontschuldigde hij zich. Hij haalde zijn handen van het stuur en
beschermde zijn gezicht alsof ik hem wilde slaan. Hij keek heel
verdrietig en spijtbetuigend.
Daarna draaide hij het raampje open en zei hij in plat Amsterdams: sorry moppie, ik had je niet gezien.
Die reactie was precies was ik nodig had.
Ik begon te lachen. Hij lachte mee. Ik passeerde de auto, stapte weer op mijn fiets en reed lachend verder.
Het volgende stoplicht stond op rood. Het leek mij een goede dag om
te stoppen. Ik keek naar de drukte op de kruising. Achter mij
verzamelde zich een peloton fietsers. Ochtendspits, ik stond vooraan.
Ik voelde me alsof ik de haas moest zijn in de marathon van New York.
Niemand reed door rood. Dat verbaasde mij.
Door
de verbazing lette ik beter op en pas toen zag ik aan de overkant
van het kruispunt de politiewagens staan. Een motoragent, een
politieauto op de stoep, een politieman met een notitieblok die tegen
de boom leunde.
Juist op dat moment wurmde een stel zich door het peloton achter
mij. Ze wilden blijkbaar per se door rood rijden. De man duwde zichzelf
door de fietsers, de vrouw volgde hem. Toen de man al een stukje door
rood heen was, zag de vrouw de politie pas. Ze riep haar vriend, maar
hij hoorde het niet. Hij reed zo de armen van de politiepatrouille
in.
Wij keken toe. Het peloton hield zijn adem in. Er ontstond een
zwijgende tweestrijd. De ene helft hoopte op beboeting, de andere
helft niet. Zijn vriendin haalde haar schouders op.
Hij was er bijna. Nu zouden we kunnen zien hoe dit af zou lopen.
Maar
vlak voordat haar vriend de overkant bereikte, belemmerde een
afbuigende tram ons het zicht. De tram bleef midden op het kruispunt in
de bocht staan. Hij kon niet verder. Er werd gegiecheld in het
fietserspeloton, gezucht. Iedereen wilde zien of de man werd
aangehouden, maar het spektakel werd ons misgund.
Toen ons stoplicht op groen ging, stond de tram nog steeds dwars over de weg. Hij kwam langzaam in beweging.
Eindelijk kregen we zicht op de brute aanhouding of de slinkse afleidingsmanoeuvre van de fietsende meneer.
Maar toen de tram weg was, stond de man aan de overkant iets verderop aan de kant van de weg op zijn vriendin te wachten.
Relaxt. Lachend.
Nu wisten we nog niets.
Toen
het peloton langs de man fietste, probeerde eenieder uit zijn
gelaatsuitdrukking op te maken wat er was gebeurd. Het lukte mij niet.