De schrammen van de heenreis waren nog zichtbaar op mijn handen en
polsen. Twee katten in ??n mand is geen aanrader. Op advies van
kattenkenner K. deed ik op de terugreis daarom Maus in de mand (omdat
dat allitereerde) en Ronja in de reistas (om dezelfde reden). Perfect
idee! De kattenbeesten zaten binnen een handomdraai in hun reisoutfit.
Ik had geen bloed. Fluitend stopte ik de katten in de auto. “Daar gaan
we hoor”, zei ik vrolijk, terwijl ik een begeleidend muziekje opzette.
Het ging mis. Toen ik harder dan 50 kilometer per uur ging, produceerde
Ronja in de reistas een heftig, klagerig, pijnlijk gemiauw. Het geluid
was verschrikkelijk. Mijn hart draaide zich om. Hardop zei ik tegen
Ronja dat ze zo thuis zou zijn. Maus besloot haar zusje bij te staan.
Toen de kilometerteller 80 aanwees, was er een heel klaagconcert in de
auto gaande. Ik voelde me een in- en inslecht mens. Toen wist ik niet
hoe ik me even later zou voelen.
De grote, ruime, enorme tas waar Ronja inzat, begon op de achterbank
als een gek te bewegen. Het zwarte linnen ging op en neer. De tas
schoof een stukje op. Het gemiauw werd sterker. Ik hoorde hoe de nagels
van de kat de stof uiteen probeerde te rijten. De rits hield zich
sterk. Maus hield zich stil. Zij zag de ernst van de situatie in. Mijn
hart maakte overuren.
Ineens zag ik in de achteruitkijkspiegel een kat opdoemen!
Het was Ronja die zich op slinkse wijze had bevrijd uit de tas!
“Ga terug in de taaaaaasssss!!!!”, riep ik tegen Ronja.
Ronja keek me aan alsof ik een te verdelgen insect was.
Snel zette ik de auto aan de kant.
Ik ontdeed me van mijn riem en probeerde Ronja terug de tas in te duwen.
Ronja deed alle mogelijke pogingen om onder mijn handen uit te komen.
Tevergeefs. Ik was sterker. Ronja zat weer in de tas.
Het voelde of ik zojuist een kind had verdronken.
Ik dacht dat ik gek werd.
Een ontaard wezen was ik.
Ik moest nog 80 kilometer rijden. Hoe moest ik de kat in de tas houden?
Ik gelastte een meditatief moment in, riep diverse zelfbedachte goden
aan en telde zes keer tot 23. Toen had ik de oplossing. Met het touwtje
van mijn sportbroek bond ik de tas dicht. “Voor je eigen bestwil”, wist
ik ook nog te zeggen. De tas begon weer net zo hard te bewegen als even
ervoor. Ik besloot dit nooit meer te doen. En na nooit, nog niet.
Het ijselijke gemiauw begon opnieuw. Een uur, bedacht ik me, over een
uur was alles voorbij.
Ik reed verder met twee klagende katten op de achterbank. Op een
gegeven moment was ik het zat. “Hou op!”, riep ik. Ze waren even stil.
Het stuk met de stoplichten was zenuwslopend. Stond de auto stil, waren
de katten stil. Trok ik op, begon het geluid van voor af aan.
Toen ik de ring van Amsterdam naderde, stierf het geluid echter weg.
Erger dan een miauwende kat, is een kat die, in een tas met een joggingbroektouwtje bij elkaar gebonden, niets meer zegt.
Ronja was dood, ik wist het zeker.
Ik had mijn eigen kat vermoord.
Vijftien ondraaglijke minuten volgden.
Ronja bleek niet dood.
Toen ik haar thuis uit haar benarde positie bevrijdde, was ze levend,
maar in shock. Haar pupillen waren angstaanjagend groot. Ze zat
ineengedoken weggekropen. Ze herkende haar zusje niet meer, die meteen
vrolijk haar huis begroette. Ze siste, ze snauwde, ze krabde. Haar
neusje was door de ontsnappingspogingen kapot gegaan.
“Maar waarom liet je die kat niet gewoon los in de auto dan?”, vroeg mijn collega.
Hmm.
Maus en Ronja op hun vakantieadres:

