* De mensen zijn hier lief en kijken ons bijna altijd bevreesd aan als we vragen of ze Engels spreken. Sommigen rennen weg om iemand anders te halen, die dan ook geen Engels spreekt, maar die ons wél aandurft. We worden steeds beter in mimen. Zo mimede ik reeds wasknijpers, een kip (met geluid) en ongeveer 287 keer een luchtbed. Uiteraard was ik keer op keer weergaloos, maar sommige verstaanders hebben duidelijk toen ze klein waren te weinig Hints gekeken.
* Iedereen kijkt me aan alsof ze nog nooit een lange, blonde vrouw hebben gezien. Soms met vrees, soms met ontzag, maar toch vooral met een vriendelijke blik. Kinderen, bij wie het beleefdheidsfilter nog niet werkt, kijken naar me alsof ik de GVR ben. Wat ik maar als compliment beschouw.
* Gisteren kreeg ik een hele gegrilde octopus op een dienblad voorgeschoteld, vergezeld van de heerlijkste gegrilde paprika´s ooit. Obers brengen je als voorgerecht allemaal hapjes. Eerst dachten we uit aardigheid, maar het is gewoon een prettige manier om ons voor hun lekkernijen te interesseren. Alleen wat je eet, betaal je. Het lukt ze bijzonder goed, want ik kan er nooit vanaf blijven (waarna een hele octopus best veel is).
* We zijn in een land vol sagen en legenden. Vaak hebben ze te maken met God, maar vaak genoeg ook met herten of hanen. In het huis waar we nu slapen, kijkt Jezus ons vanaf elk hoekje aan. Waarover later vast meer.
* De taal hier is net zo ondoordringbaar als het achterland. Na een week kan ik net wat basisdingen zeggen en (moeilijker) verstaan. Let wel: basis is dan ook echt basis. Een beetje als zeggen dat je de basis van het koken onder de knie hebt en dan net weet hoe je een ei moet bakken. Het woord voor ei ken ik overigens al.
* De auto staat hier vaker diagonaal dan horizontaal.
* Later meer, wat doe ik in godsnaam achter een computer?