Vriendin J. kon er ook weinig aan doen dat haar verjaardagsfeestje op dezelfde dag viel als Zweden – Nederland, dus besloten wij tot een compromis. De eerste helft zouden we kijken op het feestje, de tweede helft in ons vertrouwde caf?. Er was ??n obstakel: het feestje was op het Stadionplein, het caf? in de Plantagebuurt. Een rust van 15 minuten is te kort om die afstand met onze stadsbarrels te overbruggen.
We besloten niet op elkaar te wachten. Vriendin S. haakte al bij de eerste meters af – voor haar was het niet van levensbelang dat ze een paar minuten van de tweede helft zou missen. Mijn broer en ik gingen gelijk op. Hij op zijn racefiets, ik op mijn aftandse, rammelende omafiets. Al halverwege de Stadionweg kon ik hem niet meer bijhouden. “Ga jij maar vast”, riep ik, “en wens onze mannen sterkte!” Hij vloog ervandoor.
Nu was ik alleen. Ik keek achterom, maar vriendin S. was nergens te bekennen. Nu kwam het op mij aan. Ik keek op mijn horloge. Het was vijf over half tien. Om 9 uur 48 zou de wedstrijd worden hervat. Ik trapte mijn pedalen rond zo hard als ik kon. Het motregende en de wind was tegen.
Er was niemand op straat. De enige mensen die ik zag, waren oranje gekleed en stonden in de rust van de wedstrijd even buiten om frisse lucht te halen. De rest van Amsterdam zat, op een enkele auto na, binnen voor de televisie. Ik had Amsterdam nog nooit zo leeg gezien. Op zaterdagavond! Heerlijk. Ik negeerde alle stoplichten en trapte door.
Bij de Ruysdaelkade botste ik bijna op een auto van rechts. Hij toeterde zachtjes, ik gebaarde sorry en bedacht me dat dit een van de weinige kansen in mijn leven was om te sterven voor volk en vaderland. Gelukkig is dat nooit mijn ideaal geweest.
Mijn longen begonnen te protesteren. Ik had ik tijden niet zulke topsport bedreven. Bij elke inademing voelde ik protest en wilde ik hoesten. Het holle gevoel kende ik van de cross country lopen van vroeger. Drie kilometer door de duinen en oneffen paden rennen tot je er bijna bij neerviel. Ik leek wel gek! Om dit voor een voetbalwedstrijd te doen! De voetbalwedstrijd. Zouden de mannen al op het veld staan? Ik fietste over de Nieuwe Amstelbrug en keek door de ramen bij de mensen naar binnen. Reclame nog. Het ging goed. Doortrappen!
Mijn lichaam wilde niet meer. Ik moest nog het lange, rechte stuk over de Wibaut- en de Weesperstraat. Hier was pas de wind pas echt tegen. Ik trapte door. En door. En door. Van harte ging het niet. Ik keek op mijn horloge. Het was net kwart voor tien geweest. Ik zou de strijd verliezen. Maar ik gaf niet op! Ik deed het voor onze mannen!
De laatste bocht. Het caf? was vol. Ik zag iedereen staan, alle gezichten dezelfde kant op, gespannen. Ik zette mijn fiets op een klein slot en bleef in de deuropening staan. Mijn broer was al voorzien van een drankje. Het zou nog tien minuten duren voor vriendin S er was. Mijn hart bonkte mijn lichaam uit, zweet gutste op mijn voorhoofd. Ik had het gevoel dat ik 2x 45 minuten had gevoetbald.
Het stond 0-0. De 48e minuut van de wedstrijd. Ik had niets gemist.
Sterker nog, alles moest nog komen.