[lees eerst]
Aan het einde van het Vondelpark, dat sommigen het begin zullen noemen,
stonden twee leuke, knappe jongens.
Jong waren ze. Eerstejaars misschien.
Ze droegen dezelfde paarse shirts (hoe kwam ik bij groene jassen?) en ze hadden mooie flyers in hun handen.
Die flyers hielden ze op, zodat langskomende fietsers ze uit hun hand konden pakken.
Altijd leuk, een sportief element in mijn fietstocht zo op de vroege woensdagochtend.
Mijn oog-handcoördinatie is uitstekend. Opperbest.
Bij gym werd ik altijd als eerste meisje gekozen.
Ik zag ze al in de verte staan, waardoor ik een strategische houding
kon aannemen. Sommige fietsers zag ik afstappen om te flyer aan te
nemen, maar dat was natuurlijk ver beneden mijn stand.
De jongen die rechts van mij stond, kreeg mij in het vizier. Ik maakte
oogcontact en hij zag het meteen: ik zou die flyer fietsend zo uit zijn
hand pakken, soepel en lenig als een flikflakkende twirlster haar
baton.
Ik fietste op hem af en stak mijn hand uit naar zijn hand. We waren
gelijk God en Adam op het beroemde schilderij van Michelangelo in de
Sixtijnse kapel. De knappe jongen hielp mij door zich zo ver mogelijk
uit te strekken.
Ik voelde het papier van de flyer tegen mijn vingers schurken.
Toen pakte ik de flyer over als het stokje in de winnende estafetterace
van de Jamaicaanse vrouwen tijdens de Olympische Spelen in 2004.
De jongen schreeuwde ter goedkeuring.
Ik voelde me een moment lang gelukkig.
Hierbij het bewijs.
En hierbij ook nog even Thorn Prikker.