Sinds ik op mijn nieuwe adres woon, nu zo’n maand of vijf, waarheen vliegt de tijd, nou ik weet het wel, het waait hier veel harder dan elders in de stad, dus ik denk hierheen, of richting IJburg misschien, de tijd vliegt westelijk, zoals de wind, zie ik hem wekelijks.
De blinde man.
De blinde man heeft een donkere bril en komt altijd aangekondigd.
Het geluid van zijn blindengeleidestok hoor ik lang voor ik hem de trap naar het perron zie opkomen.
Tik, tik, tik.
Zo gelijkmatig dat het een beat uit een drumcomputer zou kunnen zijn.
Tik, tik, tik.
Een prettig ritme. Een mooi, licht geluid op de stenen van het perron.
Ik kijk altijd op, want ik ben fan van de blinde man.
Soms voel ik me schuldig omdat ik hem bekijk. Niet alleen omdat hij er geen weet van heeft, maar ook omdat hij juist dat niet kan. Kijken.
Ondanks zijn blindheid heeft hij altijd mooie kleren aan.
Hij ziet er goed uit.
Goede vrouw, denk ik.
Ik heb er meermalen over gedacht om hem aan te spreken, maar dat gaat niet. Hij zal zich rotschrikken als ik ineens vanuit de stilte in zijn oor brul (blinden hebben heel goede oren). Hij zal zich schamen omdat ik hem bewonder en blozen en zich afvragen of ik dat zie. Hij zal niet weten wat te zeggen en ik ook niet, waardoor het gesprek al snel zal stilvallen en hij zal vermoeden dat ik ertussenuit geknepen ben. En om dat gevoel bij hem te voorkomen blijf ik natuurlijk toch naast hem staan, waardoor hij mij zal ruiken (blinden hebben heel goede neuzen).
Als we zijn aangekomen op de plaats van bestemming staan we samen op.
De vaart en zelfverzekerheid waarmee hij naar de uitgang van de trein loopt, kunnen haast niet tippen aan de mijne.
Hij stapt de trein uit alsof hij net zo veel ziet als ik.
Dan lopen we samen op het perron, in hetzelfde tempo, zonder dat ik mijn pas hoef in te houden of te versnellen. Als ik hem niet zou willen achtervolgen, zou ik mijn best moeten doen.
Tik, tik, tik.
Hij weet precies waar de roltrappen zijn.
Tik, tik, tik.
Hij sluit keurig aan in de rij voor de roltrappen.
Heel, heel soms raakt hij met zijn stok kort een schoen van iemand aan.
“Je ZIET het toch, idioot!” wil ik dan roepen tegen die idioot die geen stap opzij deed.
Samen lopen we door het immer overbevolkte Hoog Catharijne.
Tik, tik, tik.
Soms hoop ik dat ik hem kan redden van een botsing met tegenliggers. Of dat ik een ander gevaar voor hem zie, zoals een groot gat. Een auto, of een geluidloze bus met een slechtziende buschauffeur.
Maar het gaat altijd goed.