Na een week vol regen was het eindelijk mooi weer en de stad buiten de huizen kwam weer tot leven. Er stond een meisje met haar handen voor haar ogen en haar gezicht tegen de muur hardop te tellen. Van 10 naar 1. Maar ze was nog maar bij 10.
Er rende een groepje meisjes bij haar vandaan. De een ging achter een auto zitten, de ander ging staan achter een boom, een volgende verborg zich achter de schutting van het terras. Het aftellende meisje was bij 5. Iedereen zat muisstil verborgen achter een stadsattribuut. Iedereen? Nee. Eén meisje stond in het midden van de straat besluiteloos rond te kijken waar zij zich moest verstoppen. 4, 3, hoorde zij het meisje hardop zeggen.
Voor ik het wist, stond het meisje achter mij.
Ze had mij verkozen tot haar schuilplek. Ze maakte geen contact met me, maar strekte zich zo onzichtbaar mogelijk uit achter mijn rug.
Ik was helemaal niet van plan daar nog langer te staan. Maar nu had ik hier een belangrijke taak gekregen. Ik maakte mij extra breed.
De verstopte meisjes werden één voor één gevonden door degene die ‘m was. Ik zag alleen het meisje achter de schutting van het terras nog zitten. Het zoekende meisje kwam dichter bij haar in de buurt.
Plotseling werd mijn rug als afzetpaal gebruikt. Het meisje dat achter mij had gestaan, rende op haar allerhardst over de stoep.
Buut Vrij!, Buut Vrij!, riep ze springend en uitzinnig met haar armen omhoog in de lucht.
Oef. Ik moest me inhouden niet ook te springen.